Vlaamse resultaten TIMSS 2011: wiskunde en wetenschappen
Persbericht Kabinet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd,
Gelijke Kansen en Brussel
Dinsdag 11 december 2012
Het TIMSS-onderzoek (Trends in Mathematics and Science Study) vergelijkt over onderwijssystemen heen de prestaties van leerlingen in wiskunde en (natuur-)wetenschappen. In het kader van dit onderzoek legden 4748 leerlingen uit het vierde leerjaar van 142 scholen in het gewoon lager onderwijs in Vlaanderen een toets af waarvan we vandaag de resultaten kunnen presenteren. In totaal participeerden 50 landen aan TIMSS 2011 voor het vierde leerjaar. Vandaag heeft KUL-onderzoeker Jan Van Damme de resultaten toegelicht.
Wiskundeprestaties
De gemiddelde wiskundescore van onze Vlaamse leerlingen kunnen we uitstekend noemen. Internationaal zien we dat 5 Aziatische landen (Singapore, Korea, Hong Kong, Taipei en Japan) het beter doen, net als Noord-Ierland. Finland, Engeland en de Russische Federatie scoren op hetzelfde niveau als Vlaanderen. Met een gemiddelde score van 549 behaalt Vlaanderen in de internationale vergelijking een zevende plaats en scoort het significant boven het schaalgemiddelde van 500.
Andere onderwijssystemen waarmee we Vlaanderen kunnen vergelijken doen het beduidend minder goed zoals Nederland, Denemarken, Duitsland, Ierland, Portugal, Italië, Zweden, Noorwegen en Spanje.
Binnen het domein wiskunde worden getallen, meetkundige vormen & metingen en het weergeven van gegevens onderscheiden als inhoudelijke domeinen en kennen, toepassen en redeneren als cognitieve domeinen. Inhoudelijk zien we dat gegevens het zwakste punt van onze leerlingen vormt; meetkunde het sterkste. Cognitief zijn de Vlaamse leerlingen bijzonder sterk in het ‘kennen’ en een stuk minder in het toepassen en het redeneren. De score blijft wel steeds beduidend boven het schaalgemiddelde.
De Vlaamse leerlingen blijken hierbij als groep een zeer homogene prestatie neer te zetten: we zien dus dat er relatief weinig verschil is tussen de zwakste en de sterkste leerlingen. Enkel in Nederland is de prestatie nog homogener. Als we daarbij ook de zgn. internationale standaarden betrekken, zien we dat zo goed als alle Vlaamse leerlingen (99%) de lage standaard halen. We behalen hiermee een tweede plaats in de internationale rangschikking en kunnen concluderen dat de Vlaamse lagere scholen het uitstekend doen met de zwakke leerlingen. Het min of meer omgekeerde beeld zien wij bij de gevorderde standaard (de hoogste): 10% van onze Vlaamse leerlingen behaalt (minimum) de score geassocieerd met deze standaard. Internationaal zakken we daarmee naar de 11de plaats. Hoewel ook dit verre van slecht is, is het verschil met de lage standaard opmerkelijk.
In 2003 waren de meeste vaststellingen voor
Vlaanderen zeer gelijkaardig; we kunnen dan ook concluderen dat de
wiskundeprestaties goed op peil zijn gebleven.
Ten opzichte van 2003
noteren we wel dat jongens het in 2011 significant beter doen meisjes; in
2003 was dat niet het geval. Jongens en meisjes deden het toen even goed.
Om de conclusies betreffende wiskunde af te sluiten, willen we
wijzen op verschuivingen die zich tussen 2003 en 2011 hebben voorgedaan in
de schoolbevolking en waardoor het zeker niet triviaal is dat de Vlaamse
wiskundeprestaties op hetzelfde niveau zijn gebleven. Het aandeel leerlingen
dat thuis altijd Nederlands spreekt, is in deze periode aanzienlijk gedaald:
van 85% naar 74%. Daartegenover staat een toename van de leerlingen die soms
thuis Nederlands spreken. En precies de prestatie van deze leerlingen is
sterk gestegen, waardoor de gemiddelde Vlaamse prestatie op peil kon
blijven.
Prestaties voor wetenschappen
Met de wetenschappelijke kennis en
vaardigheden van onze Vlaamse leerlingen is het minder goed gesteld. Onze
Vlaamse leerlingen blijven met een gemiddelde score van 509 nog net boven
het internationaal gemiddelde, maar moeten wel heel wat meer landen laten
voorgaan dan bij wiskunde; nl. 23. Daarbij horen zowat alle landen waarmee
we Vlaanderen goed kunnen vergelijken (Nederland, Finland, Denemarken,..).
Wat de spreiding van de scores betreft, zien we wel een sterke parallel
met wiskunde: Vlaanderen zet opnieuw een zeer homogene prestatie weer, enkel
in Nederland is de spreiding tussen de zwakste en de sterkste leerlingen nog
kleiner. Voor wetenschappen liggen de percentages Vlaamse leerlingen
die de verschillende standaarden duidelijk lager. Slechts 2% van onze
leerlingen bereikt de gevorderde standaard en dat brengt Vlaanderen op een
38ste plaats. Anderzijds behalen 96% van de leerlingen de lage standaard;
internationaal een negende plaats. Hoewel de percentages anders zijn, is het
algemeen besluit hierrond toch gelijkaardig aan dat bij wiskunde: in
Vlaanderen wordt er uitstekend gewerkt met de zwakkere leerlingen; bij de
resultaten van onze sterkste leerlingen kunnen we misschien wel vragen
stellen.
Binnen het domein Wetenschappen onderscheiden we inhoudelijk
biologie, natuurkunde en aardrijkskunde; op cognitief vlak hebben het
opnieuw over kennen, toepassen en redeneren.
In Vlaanderen scoren de
jongens telkens hoger dan de meisjes; voor alle cognitieve en voor alle
inhoudelijke domeinen. De internationale gemiddelden tonen een gevarieerd
beeld waarbij meisjes het beter doen dan jongens voor biologie en redeneren
en jongens sterker zijn in natuurkunde en aardrijkskunde.
Als we een
trend maken tussen de resultaten uit 2003 en deze uit 2011, is die voor
wetenschappen licht negatief: we dalen immers van 518 punten naar 509. Net
zoals bij wiskunde stellen we vast dat er in 2011 een significant verschil
is tussen jongens en meisjes terwijl dat in 2003 niet het geval was.
De meisjes zijn dus sterker achteruitgegaan dan de jongens.
De
gewijzigde schoolbevolking die we al aanhaalden bij wiskunde, is uiteraard
ook een feit voor wetenschappen. Maar de samenhang met de resultaten blijkt
zeer te verschillen… De leerlingen die thuis altijd of bijna altijd
Nederlands spreken zien we slechts een lichte daling in de prestaties.
Leerlingen die thuis soms Nederlands spreken en de leerlingen die thuis
nooit Nederlands spreken, gaan er beduidend sterker op achteruit.
Leerkrachten en directies
Naast de toetsen voor de leerlingen omvat het TIMSS-onderzoek ook een vragenlijst voor hun leraren waarin wordt gepeild naar hun lespraktijken, hun ideeën omtrent onderwijs en een aantal achtergrondkenmerken van de school, leerlingen en de leraren zelf. Er is tevens een schoolvragenlijst voor de directie. Op basis daarvan geven we enkele opvallende vaststellingen mee betreffende professionele ontwikkeling, het vertrouwen en de zelfzekerheid van leraren bij het lesgeven.
Aan leraren werd gevraagd of ze de voorbije twee jaar aan professionele ontwikkeling deden voor wiskunde of wetenschappen. Voor wiskunde liggen de percentages van leerlingen die les krijgen van een leerkracht die aangeeft aan nascholing te hebben gedaan, beduidend lager dan het internationale gemiddelde. Voor wetenschappen bereiken de Vlaamse leraren ongeveer hetzelfde niveau als internationaal, maar daarin kan de wijdere invulling van wetenschappen als wereldoriëntatie een rol hebben gespeeld. Een domein waarin in Vlaanderen bijzonder weinig aan nascholing wordt gedaan, is het meten en beoordelen van de leervorderingen van de leerlingen. Deze vaststelling geldt voor zowel wiskunde als wetenschappen.
De Vlaamse leraren voelen zich goed voorbereid om wiskundeles te geven en geven aan zich vrij zeker te voelen wat betreft de meeste aspecten van het lesgeven. Voor wetenschappen, wat in het Vlaamse lager onderwijs werd geoperationaliseerd als Wereldoriëntatie, ligt dat anders: ongeveer de helft van de Vlaamse leerlingen krijgt les van een leraar die aangeeft zich zeer goed voorbereid te voelen om les te geven betreffende deze onderwerpen. Internationaal is dat 62%. Binnen het domein Wetenschappen voelen de Vlaamse leraren zich duidelijk vaker goed voorbereid op het lesgeven in Biologie en veel minder vaak voor Natuurkunde en Aardrijkskunde.
Opvallend
veel Vlaamse leraren voelen zich echter niet zo goed toegerust wanneer het
gaat om het uitdagen van de betere leerlingen in hun klas:
slechts 45 % van de leerlingen krijgt wiskundeles van een leraar die
aangeeft zich zeer zeker te voelen; voor wetenschappen gaat het over 21% van
de leerlingen . Het internationaal gemiddelde ligt hier respectievelijk op
59% en 43%.
Deze vaststellingen passen ook wel bij een aantal van de
eerder prestatiegerichte constanties: een sterke leerling die niet zo vaak
een uitdagende opdracht krijgt, presteert allicht minder goed; anderzijds
werken leraren op een effectieve manier met de gemiddelde leerlingen en
passen zij hun lespraktijken aan aan de eerder zwakke leerlingen. Dit kan
leiden tot de geconstateerde hoge gemiddelde score voor wiskunde in
combinatie met de homogene prestatie van de leerlingengroep. Voor
wetenschappen leidt dit eveneens tot een homogene prestatie, maar deze keer
gecombineerd met een internationaal net bovengemiddelde score.
Minister Pascal Smet reageert op de resultaten van het TIMSS-onderzoek
Wat wiskunde betreft staan we in de top en die resultaten liggen ook in de
lijn met die van 2003. De resultaten voor wetenschappen daarentegen zijn
veel minder goed, zowel in de internationale vergelijking als in
vergelijking met de Vlaamse cijfers van 2003.
Ook al moet nog een
grondige analyse van de gegevens voor Vlaanderen gemaakt worden en is enige
omzichtigheid dus nog geboden, wil ik toch een aantal punten naar voren
halen die relevant zijn voor het gevoerde en te voeren onderwijsbeleid.
- De spreiding tussen de sterkst
en de zwakst presterende leerlingen is relatief klein, wat positief lijkt,
maar die kleine kloof is vooral te wijten aan het feit dat onze kopgroep
vrij klein is en niet zo sterk presteert. Dit lijkt er dus op te wijzen dat
we meer en beter werk moeten maken van differentiatie, zeker voor de sterkst
presterende leerlingen. Ook het fors toegenomen aantal door de leraren
uitgesloten leerlingen wijst in de richting van een gering vermogen tot
differentiatie, voor de zwakst presterende groep leerlingen in dit geval.
- Gezien de zwakke resultaten
voor wetenschappen lijken zich een aantal maatregelen op te dringen in nauwe
samenwerking met de onderwijsverstrekkers. Ik denk hierbij aan twee
aspecten.
- Op het vlak van curriculum: meer (en vroeger) aandacht
voor wetenschappen, want 41% van de leerlingen zegt niet alle topics uit de
toets in de klas gekregen te hebben.
- Op het vlak van de leraren: leraren zeggen zich onzeker te voelen in het
beantwoorden van vragen van leerlingen, in het uitleggen d.m.v.
experimentjes en proeven en in het uitdagen van talentvolle leerlingen.
- Op het vlak van curriculum: meer (en vroeger) aandacht
voor wetenschappen, want 41% van de leerlingen zegt niet alle topics uit de
toets in de klas gekregen te hebben.
- Ondanks de toename vooral van
het aantal anderstalige leerlingen behouden we voor wiskunde wel een hoog
gemiddeld prestatieniveau. Dit lijkt erop te wijzen dat het GOK-beleid op
dit vlak zijn vruchten afgeworpen heeft. Voor wetenschappen is dit niet zo
en dat hangt allicht samen met het algemeen lager prestatieniveau bij alle
leerlingen.