Nieuwe doelen voor het dko: waarom?
Het deeltijds kunstonderwijs (dko) begeleidt kinderen, jongeren en volwassenen in hun artistieke ontplooiing. Dko-leraren doen dat al jaren vol gedrevenheid en bevlogenheid. Ze helpen leerlingen zelfstandigheid te verwerven in hun artistieke ontwikkeling.
Met het nieuwe dko-decreet hebben de beleidsmakers gekozen om het dko stevig in onderwijs te verankeren. Er gelden nieuwe onderwijsdoelen (basiscompetenties en beroepskwalificaties) en een geactualiseerde opleidingsstructuur. Voor leerlingen die zich in de vierde graad willen voorbereiden op hoger kunstonderwijs worden later nog specifieke eindtermen geformuleerd.
De artistieke ontwikkeling van de lerende staat centraal in de maatschappelijke opdracht van het dko. Academies beschikken over krachtige en competente teams van directeurs en leraren die zich elke dag inzetten om leerlingen te begeleiden in hun artistieke ontwikkeling en daarvoor kwaliteitsvolle leer- en evaluatieprocessen opzetten. De onderwijsinspectie evalueert in de doorlichtingen onder andere hoe academies die kwaliteitsontwikkeling aanpakken. Leerlingen zijn daardoor zeker van een kwaliteitsvolle opleiding, waar ze zich ook inschrijven.
De onderwijsdoelen tonen wat de overheid verwacht dat alle leerlingen minimaal leren. Naar welke academie je ook gaat, de minimumverwachtingen liggen vast. Voor de onderwijsinspectie zijn de onderwijsdoelen, vertaald naar leerplandoelen, een duidelijk referentiekader om de kwaliteit van de opleidingen te beoordelen.
Het kader voor het huidige curriculum in het dko bestaat uit basiscompetenties (eerste drie graden) en beroepskwalificaties (vierde graad). Ze worden afgekort tot BC (basiscompetentie) en BK (beroepskwalificatie).
De BC’s en BK’s zijn competentiegericht. Dat betekent dat de onderliggende kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd aan bod komen. Er worden dus geen geïsoleerde kennis of vaardigheden nagestreefd.
De verankering van het dko binnen onderwijs biedt ook een groot voordeel voor de continuïteit van de werking en financiering.
Basiscompetenties
Wat zijn basiscompetenties?
In de eerste, tweede en derde graad wordt gewerkt met basiscompetenties (BC’s). De leerplanmakers van OVSG, GO! en Katholiek Onderwijs Vlaanderen hebben intensief meegewerkt om ze te ontwikkelen. BC’s leggen vast welke kennis, vaardigheden en attitudes leerlingen geïntegreerd inzetten om zich artistiek te ontwikkelen. Ze gelden voor het geheel van de opleiding, niet voor één vak of atelier.
Kerncompetenties
De basiscompetenties zijn geordend op basis van de zes kerncompetenties uit het studieprofiel kunstonderwijs . De zes kerncompetenties zijn evenwaardig; de rangschikking zegt niets over het belang ervan.
- Individuele gedrevenheid tonen: de leerling vertrouwt op de eigen expressiemogelijkheden en wil zijn creatieve resultaten tonen.
- Creëren en (drang tot) innoveren: de leerling komt actief en uit zichzelf met artistieke vormgevingen, benaderingen en inzichten.
- Vakdeskundigheid inzetten: de leerling zet verworven kunstvormspecifieke kwaliteiten in bij het gebruik van een artistieke uitdrukkingsvorm.
- Onderzoeken: de leerling analyseert, reflecteert en communiceert over proces en product.
- Relaties bouwen en samenwerken: de leerling kan eigen talent en deskundigheid ten dienste stellen van het gemeenschappelijk artistiek doel of project.
- Presenteren: de leerling toont proces en/of product aan een publiek.
Elke kerncompetentie is expliciet aanwezig in de basiscompetenties van de eerste drie graden. In de beroepskwalificaties van de vierde graad zijn de kerncompetenties impliciet aanwezig. Het voorbeeld hieronder maakt de samenhang duidelijk van de kerncompetenties met de BC’s en BK’s. De koppeling gebeurt in de leerplannen.
De zes kerncompetenties vormen de basis van alle onderwijsleerprocessen in de vier artistieke domeinen van het dko: beeldende en audiovisuele kunsten, dans, muziek en woordkunst-drama. Ze maken de horizontale samenhang tussen die domeinen duidelijk. Voor vijf van de zes kerncompetenties zijn de BC’s dezelfde in alle domeinen. De BC’s die het inzetten van vakdeskundigheid ontwikkelen zijn wel verschillend per domein De eigenheid van het domein komt daarin duidelijk naar voor.
Het is belangrijk dat de zes kerncompetenties op een gelijkwaardige manier aan bod komen. Een leerling wordt pas een artistieke persoonlijkheid als het hele spectrum aandacht krijgt. In de nieuwe onderwijsdoelen voor het deeltijds kunstonderwijs neemt artistiek vakmanschap een onmiskenbare plaats in, maar de vaktechnische competenties maken deel uit van een breder verhaal.
Beheersingsniveaus
Om de verschillende niveaus van basiscompetenties goed te kunnen onderscheiden, zijn in alle sets de context, de autonomie en de verantwoordelijkheid beschreven waarin ze gerealiseerd worden.
- Eerste graad: veilige omgeving, goed gestructureerde context waarbij leerlingen geïnspireerd geleid worden.
- Tweede graad: vertrouwde omgeving, gestructureerde context met toenemende zelfstandigheid, (be)geleid en geïnspireerd door de leraar.
- Derde graad: minder vertrouwde omgeving, gestructureerde context met toenemende zelfstandigheid, (be)geleid en geïnspireerd door de leraar.
In de eerste graad ontdekken en ontwikkelen de leerlingen hun ontluikende kunstzinnige interesses en talenten. De academies kunnen één, meerdere of alle artistieke domeinen aanbieden: beeldende en audiovisuele kunsten, dans, muziek en woordkunst-drama. In elk domein komen de verschillende bouwstenen aan bod: taal, lichaam, ruimte, tijd, vorm, kleur en digitale data. Leerlingen ontdekken speels hoe de bouwstenen worden ingezet om tot expressie te komen. Zo bouwen ze kennis op en ontwikkelen ze hun vaardigheden en attitudes. Leerlingen hebben de keuze tussen een domeinoverschrijdende initiatie (minstens twee van de vier artistieke domeinen) en een domeinspecifieke initiatie (één van de vier domeinen) naargelang van het aanbod van de academie. Ze ontdekken welke artistieke uitdrukkingswijze(n) het best aansluit(en) bij hun talenten en persoonlijkheid. De keuze voor de tweede graad blijft open. Het dko wil met deze ‘ontdekkende’ eerste graad ook doelgroepen bereiken die momenteel minder goed de weg naar de academie vinden.
In de tweede graad verkennen de leerlingen het gekozen artistieke domein intensief en breed. Ze krijgen vertrouwen, ze exploreren en experimenteren, ontdekken eigen voorkeuren, verwerven basisvaardigheden om zich artistiek uit te drukken in de gekozen artistieke vorm, nemen een onderzoekende houding aan en leren samenwerken.
In de derde graad van het dko beogen de basiscompetenties een verdieping van inzichten, vaardigheden, technieken en attitudes door onderzoek en reflectie binnen een specifiek artistiek domein. Zo kan de leerling doelbewust kiezen voor een bepaalde eindkwalificatie.
In de vierde graad wordt de overgang naar de maatschappelijke rol of het beroep gerealiseerd. Daar bestaat het curriculum niet uit basiscompetenties maar uit beroepskwalificaties.
Beroepskwalificaties
Wat zijn beroepskwalificaties?
Beroepskwalificaties geven het profiel weer dat een afgestudeerde bereikt, de maatschappelijke rol die iemand kan opnemen nadat hij is afgestudeerd. Dat kan zowel in de amateurkunsten als op de arbeidsmarkt zijn.
Een BK is een afgerond en ingeschaald geheel van maatschappelijk relevante competenties (zoals samenwerken, functioneren binnen een groep, leidinggeven) en artistieke competenties (zoals een eigen artistieke praktijk ontwikkelen, aan audities deelnemen, reflecteren over eigen artistieke prestaties). Hoewel een aantal opleidingen in het dko wel degelijk een arbeidsmarktgerichte finaliteit heeft (bijvoorbeeld juwelenontwerper, beiaardier), is amateurkunstenaar geen ‘beroep’ in de gangbare betekenis van het woord. Het woord ‘beroep’ verwijst naar de maatschappelijke rol die iemand opneemt. Een beroepskwalificatie is dan het geheel van competenties die nodig of gewenst zijn om die maatschappelijke rol te vervullen.
Een BK is opgebouwd uit verschillende competenties. Die competenties zijn op hun beurt opgebouwd uit activiteiten. Elke activiteit bevat een beschrijving van de onderliggende kennis, vaardigheden en attitudes. De competentie is maar verworven als de leerling dat geheel van kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd beheerst.
BK’s geven een langetermijnperspectief weer. Ook wat leerlingen buiten de academiemuren leren is van tel: op school, in de amateurkunsten, als bezoeker van tentoonstellingen, als concertganger …
Net als in de basiscompetenties zijn de kerncompetenties ook in der beroepskwalificaties richtinggevend, al vormen ze niet het structurerende kader. BK’s beschrijven concrete activiteiten van maatschappelijke rollen of beroepen. Dat verklaart waarom een verschillend format werd gebruikt. BK’s garanderen de afstemming tussen het dko en de maatschappelijke sectoren waarin afgestudeerden terechtkomen. Ze creëren een gemeenschappelijke taal tussen de onderwijsverstrekkers en de kunstbeoefenaars in de vrije tijd of op de arbeidsmarkt.
Hoe komen beroepskwalificaties tot stand?
BK’s komen tot stand volgens een vaste procedure.
1. De overheid en de amateurkunstensector (zoals Creatief Schrijven, Danspunt, Opendoek …) stellen BK’s op volgens een vast format.
2. Een commissie met vertegenwoordigers van de interprofessionele sociale partners, VDAB, SYNTRA Vlaanderen en de overheid valideert het beroepskwalificatiedossier.
3. Vertegenwoordigers van SERV, Vlor, VDAB, SYNTRA Vlaanderen en de overheid schalen het beroepskwalificatiedossier in door zowel op kwalitatief en kwantitatief niveau een VKS-niveau toe te wijzen. Op kwalitatief niveau worden scores toegekend per descriptorelement (kennis, cognitieve vaardigheden, probleemoplossende vaardigheden, motorische vaardigheden, omgevingscontext, handelingscontext, autonomie en verantwoordelijkheid). Die scores worden omgezet in punten om zo tot een VKS-niveau te komen. Voor de beroepskwalificaties in het dko zijn dat VKS-niveau 3, 4 en 5. Heel wat beroepen hebben ook een tegenhanger op het professionele niveau. Om dat onderscheid duidelijk te maken, is het prefix ‘amateur’ toegevoegd.
4. De Vlaamse regering erkent de beroepskwalificatie.
5. Registratie van de beroepskwalificatie op www.vlaamsekwalificatiestructuur.be.
Beroepskwalificaties kunnen geüpdatet worden als de sector dat vraagt en als die vraag gerechtvaardigd is.
Beheersingsniveaus
Beroepskwalificaties die op niveau 3 zijn ingeschaald worden gekenmerkt door het feit dat leerlingen binnen een afgebakend takenpakket kunnen functioneren met enige autonomie en beperkte organisatorische verantwoordelijkheid opnemen voor eigen werk. Bijvoorbeeld: in het profiel van de amateur vertolkende acteurs, dansers en muzikanten houden ze zich aan de intenties van de artistiek verantwoordelijken.
Beroepskwalificaties die op niveau 4 zijn ingeschaald bereiden leerlingen voor om autonoom te functioneren met enig initiatief en volledige verantwoordelijkheid op te nemen voor het eigen werk. Bijvoorbeeld: in de profielen van de amateur creërende acteurs, dansers en muzikanten zijn ze in staat om zich aan de intenties van de artistiek verantwoordelijken te houden, maar nemen ze ook zelf artistieke verantwoordelijkheid op.
Beiaardiers zijn creërende muzikanten die daarnaast ook concerten en activiteiten organiseren en zorg dragen voor het instrument. Zo dragen ze bij aan het culturele leven en voldoen ze aan de UNESCO-vereisten van best safeguarding practice voor het immaterieel cultureel werelderfgoed. Omdat ze autonoom functioneren met initiatief en verantwoordelijkheid opnemen om persoonlijke resultaten te bereiken en collectieve resultaten te stimuleren, werd hun profiel op niveau 5 ingeschaald.
Ruimte voor de academie
De onderwijsverstrekkers krijgen heel wat vrijheid om de basiscompetenties en beroepskwalificaties te concretiseren en de artistiek-pedagogische methodes te bepalen. Een eerste concretisering gebeurt in de leerplannen. De leerplannen verhelderen de samenhang tussen de sets BC’s en BK’s.
De leerplandoelen worden niet gekoppeld aan vakken of leerjaren. De onderwijsinspectie keurt de leerplannen goed. Op dit moment zijn alle leerplannen voorlopig goedgekeurd tot 2021.
De academie en haar team verdeelt de basiscompetenties en leerplandoelen over de vakken en tekent de leerlijn uit. De academie bepaalt ook hoe de basiscompetenties, beroepskwalificaties en leerplandoelen concreet vertaald worden naar een atelier, een dansstijl, een muziekgenre enzovoort.
Niet alle basiscompetenties hoeven in elk vak aan bod te komen. Die vakoverschrijdende benadering biedt meer kansen om de sterktes van leraren in een team te benutten en de basiscompetenties evenwichtig te verdelen over de vakken.
Afbakening van de beheersingsniveaus is een gedeelde verantwoordelijkheid van leerplanmakers en academieteams. Pedagogische begeleidingsdiensten helpen de academie om die afbakening te kunnen maken.
Elke leraar stelt ten slotte zelf jaarplandoelen voorop. Daarbij krijgen leerlingen vaak inspraak in de keuze van het repertoire en de artistieke projecten.
Door hun generieke formulering bieden de basiscompetenties ook kansen om rekening te houden met de eigenheid van alle leerlingen in het dko. Onderzoek naar leerloopbanen toont aan dat jongeren en volwassenen om verschillende redenen naar de academie gaan: om bij te leren, om kunst te beoefenen, om gelijkgestemden te ontmoeten, om een zinvolle vrijetijdsbesteding te hebben. Ze hebben uiteenlopende leeftijden, leervragen en ambitieniveaus.
Ook de beroepskwalificaties laten flexibiliteit toe; als leerlingen in de vierde graad op technische beperkingen botsen of hun ambities bewust lager willen leggen, bestaat de mogelijkheid om die leerlingen een bewijs van behaalde competenties te geven (in de plaats van een volledige kwalificatie). Dat bewijs somt op welke competenties van de beroepskwalificaties verworven zijn.
Leraren hebben nu veel meer ruimte om de artistieke inhouden te kiezen op maat van hun leerlingen.
Kwaliteitsvol onderwijs ontstaat als leraren die vrijheid doelgericht kunnen invullen.